Wie is er niet opgegroeid met de sprookjes van de gebroeders Jacob en Wilhelm Grimm? Sneeuwwitje, Assepoester, Hans en Grietje en Roodkapje: allemaal bekend en voor velen onder ons jeugdsentiment. In totaal publiceerden de broers 200 sprookjes en tien kinderlegenden uit voornamelijk Duitsland. Deze sprookjes kwamen tussen 1812-1822 uit onder de titel Kinder- und Hausmärchen en zijn aanvankelijk nooit onder de naam ‘Gebroeders Grimm’ gepubliceerd, maar onder hun eigen namen. Wat is echter het verhaal achter deze sprookjes en wie waren nu eigenlijk Jacob en Wilhelm Grimm? Een aanleiding om eens wat dieper te graven in het leven van de twee Duitse broers, die beroemde taalkundigen waren in de 19de eeuw, ten tijde van de Romantiek. Was hun eigen leven ook zo romantisch en een sprookje?
De familie Grimm
De ouders van de broers, Dorothea en Philipp Wilhelm Grimm, woonden in Hanau in de Duitse deelstaat Hessen, zo’n 25 kilometer van Frankfurt am Main. Het gezin bestond oorspronkelijk uit negen kinderen. Daarvan waren er drie als zuigeling gestorven. Naast Jacob (1785-1863) en Wilhelm (1786-1859), was er nog de jongere broer Ludwig Emil, die schilder was en in 1843 een portret vervaardigde van de broers samen. Hun jeugd brachten ze door in Steinau an der Strasse, waar hun vader een baan had als deurwaarder. Het gezin had het niet breed en het latere leven van de broers Grimm ging grotendeels gepaard met armoede, zelfs zo ze erg dat ze één maaltijd per dag moesten delen.
De verzameldrift van de broers Grimm
De motieven van de broers om mondelinge overleveringen en verhalen te verzamelen en op te tekenen waren meerledig. Duitsland was begin 19e eeuw nog geen eenheidsstaat, maar verdeeld in veelal zelfstandige vorstendommen die dikwijls politieke instabiliteit kenden. In 1806 werd Hessen-Kassel, waar de broers Grimm woonden, binnengevallen en geannexeerd door de Fransen. Napoleon Bonaparte creëerde een nieuw Koninkrijk Westfalen, onder het bewind van zijn jongere losbandige broer Jérôme. De gebroeders Grimm begonnen na de Franse inval direct de mondelinge overleveringen te verzamelen en op te schrijven, omdat ze bang waren dat deze oude Duitse verhalen daardoor in rook dreigden op te gaan. Zij waren degenen die ze voor het eerst schriftelijk vastlegden. Zo konden ze deze overleveringen ‘redden van de Franse cultuuroverheersing’.
De tweede reden was voor hen louter taalkundig en gebaseerd op onderzoek naar de herkomst van Duitse woorden en dialecten vanaf de 16de eeuw. Dit etymologisch onderzoek vormt de basis van het ontstaan van het latere groot woordenboek der Duitse taal. In 1838 begonnen zij met het ontwikkelen van dit Deutsches Wörterbuch, dat echter pas lang na hun dood voltooid werd in 1960 en in totaal 32 delen beslaat.
Wrede vertellingen
Een sprookje is van oorsprong een mondeling overgeleverd volksverhaal waarin vaak magie een rol speelt en een beroep wordt gedaan op de fantasie van de lezer of luisteraar. Het woord sprookje is afgeleid van het middeleeuwse ‘sproke’, dat verhaal of vertelling betekent. Vaak vertellingen met een moraal, zwart/wit met goed en kwaad en een hoopvolle boodschap. De sprookjes werden vooral gedeeld door de dames uit de gegoede Duitse kringen bij de thee als vermaak. Zij vernamen op hun beurt die verhalen van hun personeel. De oorspronkelijke sprookjes waren echter voor volwassenen bestemd en bevatten de meest gruwelijke en bloederige details, zoals ziektes, moord, marteling, verkrachting, ongewenste zwangerschappen en zelfs incest. In de oorspronkelijke onbewerkte vertelling van Assepoester hakt bijvoorbeeld een van de stiefzusters op advies van haar moeder haar voet eraf zodat ze in het muiltje past. “Als je koningin bent, hoef je toch niet meer te lopen”, stelt haar moeder. De broers Grimm vernamen al deze verhalen en bewerkten deze sprookjes voor kinderen. Dat de broers hiervoor door heel Duitsland trokken is niet waar. Dit deden ze slechts ten dele.
Vertellingen van Dortchen en Frau Viehman
Met een van deze gegoede dames trouwde Wilhelm Grimm later. Dit was Henriette Dorothea Wild (1793-1867), liefkozend ‘Dortchen’ genoemd. Dortchen was de bron van veel verhalen in de eerste verzameling sprookjes van Grimm, die werd gepubliceerd in 1812, tevens het jaar van de rampzalige veldtocht van Napoleon naar Rusland.
Dortchens vader was apotheker, een wrede en tirannieke man, die haar sloeg en mishandelde. Hij was allesbehalve blij met de vriendschap die zijn dochter sloot met de arme broers Grimm. Dortchen moest Wilhelm in het geniep ontmoeten om hem de verhalen te kunnen vertellen. Zelfs na de dood van haar vader konden Dortchen en Wilhelm niet trouwen, vanwege de schrijnende armoede van de broers. Het eerste deel van hun levenswerk van bewerkte sprookjes dat aanvankelijk was verwezenlijkt uit taalkundig oogpunt en het redden van cultureel erfgoed, werd uiteindelijk uitgebracht om puur financiële redenen. De broers koesterden hoge verwachtingen van deze eerste verzameling van sprookjes, maar die werd lauw door hun vakgenoten ontvangen in 1812. De sprookjes spraken wel de burgerbevolking aan en werden alsnog een groot succes. Dit leidde ertoe dat de gebroeders Grimm nog meer overleveringen binnenkregen. Vooral van een boerin, Frau Viehmann uit Zwehrn bij Kassel. Zij bleek een meestervertelster en had een groot aandeel in de sprookjes van het tweede deel, dat uitkwam in 1819, deze keer voorzien van een voorwoord door de broers. Haar vader had een herberg waar veel sprookjes door reizigers werden verteld. Ook werden de sprookjes uit het eerste deel door de broers waar nodig aangepast.
Uiteindelijk werd de verzameling dus wereldwijd vertaald en een groot succes. Veel sprookjes komen voornamelijk uit Hessen, Paderborn en Münster, maar tevens ontdekten de broers linken met Oostenrijkse, Italiaanse en zelfs Noorse, Zweedse en Indische overleveringen. Nog steeds bestaat in Duitsland de ‘Märchen-route’ – de Sprookjesroute – langs de plaatsen waar sprookjes vandaan komen. Denk bijvoorbeeld aan Hameln en Bremen.
Na de omverwerping van het bewind van Napoleon en het uiteindelijke succes van de sprookjesverzameling, konden Dortchen en Wilhelm in 1825 eindelijk trouwen. Wilhelms oudere broer Jacob woonde bij het koppel in.
Beiden hoogleraar taalkunde
Wat veel mensen niet weten is dat de broers Grimm naast hun bewerking en verzameling van sprookjes beiden een leerstoel aan de universiteit hadden, eerst in Göttingen en later in Berlijn. Zij waren immers taalkundigen. Jacob Grimm deed baanbrekend werk in onder meer de lexicografie (woordbeschrijving en toegankelijkheid) en ontdekte de wetmatigheid in de verschuiving van medeklinkers in de Indo-Europese talen, de eerste Germaanse klankverschuiving, de zogenaamde ‘Wet van Grimm’. Samen met zijn broer Wilhelm was hij gespecialiseerd in kennis over de mythologie en sprookjes.
Wilhelm Grimm werd in 1831 professor aan de Universiteit van Göttingen. In 1837 ondertekende hij samen met zijn broer Jacob en vijf andere collega’s (de zogenaamde ‘Göttinger Sieben’) een protestbrief tegen de autocratische vorst Ernst August I van Hannover, die eigenhandig en plotseling de liberale (vrijzinnige) grondwet in 1833 ophief. Alle zeven hoogleraren werden naar aanleiding hiervan op last van deze koning ontslagen. De protestbrief kreeg weerklank in heel Duitsland en wakkerde het liberalisme aan. Op verzoek van koning Frederik Willem IV van Pruisen kwamen de beide broers in 1841 naar Berlijn waar ze aan de Humboldt Universiteit studeerden en werkten, onder meer aan het Deutsche Wörterbuch, waarvan het eerste deel in 1854 verscheen.
(Op basis van onderzoek uit diverse bronnen.)
Beeld: Jacob Grimm (links) en Wilhelm Grimm (rechts) rond 1814/1815.
Bart Jonker