Heemstede – Heemstedenaar Carel van Bruggen bekijkt Heemstede(naren) op zijn eigen wijze.
“Van de week ging ik naar een supermarkt op de Binnenweg in Heemstede en werd na binnenkomst meteen aangesproken door een oudere man. Hij was groot en had een lichtbruine regenjas aan. Hij droeg een bril met een donker montuur en op zijn hoofd stond een donkerbruine hoed met een flinke rand. Zijn outfit was mij buiten al opgevallen toen hij probeerde een plek voor zijn fiets te vinden.
Ik pakte een boodschappenmandje en hij sprak mij meteen aan. Op de fiets zittend op de Binnenweg had een auto, een S U V zei hij met veel nadruk, die uit een zijstraat kwam hem geen voorrang verleend. Bovendien had de bestuurder ook zijn excuses niet gemaakt. Vreselijk dat soort mensen, vond hij. ‘Al die rijke mensen in Heemstede in van die grote auto’s die zich niet behoorlijk gedragen en die denken beter te zijn dan een ander. In Bloemendaal is het net zo’, begon hij. ‘Niet iedereen is overigens zo’, zei hij ineens. Kennelijk wilde hij mij niet op dezelfde hoop gooien. Ik lachte wat en probeerde de winkel in te lopen, maar hij liet mij niet los. Hij begon alles weer opnieuw te vertellen. Uiteindelijk lukte het mij toch om van hem af te komen en ging hij ook de winkel in. ‘Moet u niet een mandje pakken’, vroeg ik. ‘Ik kom hier niets kopen’, was zijn antwoord.
Opgelucht begon ik aan mijn boodschappen. Voor de schappen met groente stonden een paar besluiteloze oude vrouwen. Eerst maar wat anders en dan de groente, besliste ik. Toen ik opnieuw bij de groente kwam waren de oude vrouwen weg en verscheen een oude man met een grote snor. In zijn rechterhand hield hij een plastic zak en zijn linkerhand zat vol kleine spruitjes die hij weer teruggooide in de bak met spruitjes. In het vervolg de spruitjes maar goed wassen, bedacht ik.
Twee dagen later liep ik weer in die winkel. Een oudere man versperde mij de weg in een gangpad met zijn lege karretje. Hij gooide er iets kleins in en dronk zo te zien uit een vrij grote fles. Hij zette de fles ergens op een plateau met andersoortige flessen en vervolgde zijn weg. Ik had de neiging hem beschuldigend aan te kijken, maar deed het niet. Niet aankijken als je iemand iets vreemds ziet doen, heeft mijn Amsterdamse vader mij al jong geleerd.
Een dag eerder was ik in de stadsbibliotheek van Haarlem. Ik liep naar boven en daar stond op de verdieping een lange man met een ijsmuts op en daar overheen een witte koptelefoon in zijn eentje danspassen te maken.
In het verpleeghuis, waar mijn vrouw bijna drie en half jaar woonde, heb ik ook van alles meegemaakt natuurlijk, maar om in opmerkelijke situaties te geraken is de gang naar een verpleeghuis niet echt noodzakelijk. Gewoon boodschappen doen of een boek lenen volstaat.”
Carel van Bruggen bekijkt en beschrijft Heemstedenaren op zijn eigen wijze, maar hij tekent ook, zoals dit uitzicht op ’t Spaarne met zicht op Hageveld.